3. LP McCartney

BFNLAlbum recensies, BFNL Columns, CAN YOU TAKE ME BACK?

Paul McCartney 17 april, 1970

Tracklisting: The Lovely Linda; That Would Be Something; Valentine Day; Every Night; Hot As Sun/Glasses/Suicide; Junk; Man We Was Lonely; Oo You; Momma Miss America; Teddy Boy; Singalong Junk; Maybe I’m Amazed; Kreen-Akrore.

Het eerste solo album van Paul McCartney (The Family Way uit 1966 niet meegerekend) zag het daglicht in april 1970. Pas in juni 1993 verscheen de plaat op CD. Achttien jaar later, juni 2011, werd McCartney (als onderdeel van de Paul McCartney Archive Collection) in verschillende formats uitgebracht. Er was een Standard Edition (de remaster van het album op CD); een Special Edition (twee CD’s: het album plus zeven bonus tracks); een Deluxe Edition (de CD’s, een DVD en een begeleidend boek); en een Remastered Vinyl (de Special Edition, maar dan op twee langspeelplaten met een download link voor de beelden). Tenslotte verscheen McCartney in november 2017 nog maar eens een keer, nu als enkele CD en langspeelplaat. Maar deze recensie gaat niet over de tsunami aan releases. Het gaat over het album, zoals het verscheen in het voorjaar van 1970.

Het najaar van 1969 was voor McCartney een zenuwslopende periode. Hij, die toch gezien kan worden als de motor van The Beatles (zeker in de periode 1967-1969), zag de groep uiteen vallen. Natuurlijk, er waren wel vaker conflicten geweest. Een beetje mot hoort er nu eenmaal bij. Vooral als je de populairste groep aller tijden bent. Ter illustratie: Ringo kneep er tussenuit in augustus 1968 tijdens de White Album sessies en George hield het voor gezien in januari 1969 (‘See you ‘round the clubs‘). Maar het kwam altijd weer goed.

Nu was het serious business. Lennon lag op ramkoers: hij had op 13 september lekker gespeeld voor veel mensen tijdens de Rock ’n Roll Revival Show in Toronto, Canada, en voelde dat zijn toekomst bij Yoko lag en niet bij The Beatles. De nieuwe manager Allen Klein overtuigde hem ervan zijn vertrek voorlopig geheim te houden in verband met contractbesprekingen, maar op 20 september barstte Lennon toch los tijdens een vergadering met Klein, Yoko, Paul en Ringo (George was op bezoek bij zijn moeder in Cheshire). Hij wilde weg.

Uiteindelijk, dankzij Linda, krabbelde hij overeind.

Paul was uiteraard aangeslagen. Hij vertrok op stel en sprong naar zijn boerderij in Campbeltown, op het schiereiland Kintyre in het zuidwesten van Schotland, om de schok te verwerken (en zijn toekomst te overdenken). Deze vlucht naar het hoge noorden viel ongelukkigerwijs samen met de ‘Paul is Dead’ hypothese, die in dezelfde tijd als een lopend vuurtje de wereld rondging. McCartney had het slecht. Hij was somber en dronk veel te veel. The sweet prince of pop was rock bottom. Uiteindelijk, dankzij Linda, krabbelde hij overeind. Hij begon oud werk te archiveren, nieuwe liedjes te schrijven en fragmenten te verzamelen.

In december keerden de McCartney’s terug naar London en in het huis aan Cavendish Avenue werden de eerste uitprobeersels opgenomen. Op 3 en 4 januari onderbrak Paul zijn werk om samen met George en Ringo in de EMI Studios te sleutelen aan I Me Mine en Let It Be. John zat in Denemarken en kwam dus niet opdagen (hoewel het de vraag is of hij überhaupt bij de sessies aanwezig zou zijn geweest, ware hij die twee dagen wél in Engeland). Ik vermoed van niet.

Na de laatste sessie met George en Ringo keerde Paul terug naar zijn solo activiteiten. Het werk moest professioneel bewerkt worden en daarom pendelde hij in de maanden februari en maart heen en weer tussen de Morgan Studios in Willesden, Noordwest London, en EMI aan Abbey Road. Dit deed hij onder de naam Billy Martin. Die naam kwam van Linda. Zij boekte de studio en op zoek naar een naam die de (Britse) media niet zou oppikken, koos ze voor de Amerikaanse honkbalster Billy Martin (in de jaren vijftig een grote ster van de New York Yankees en later een succesvolle coach). In 1969 kon dat pendelen allemaal nog redelijk anoniem. Tegenwoordig is dat onmogelijk. In onze virale wereld zou elke stap van McCartney vastgelegd worden, maar indertijd ging dat nog wat trager. Paul kon vrij onopgemerkt naar de studio’s gaan om de dingen te doen die hij wilde.

Eind maart was het eindproduct klaar. Met Neil Aspinall werd afgesproken dat de plaat mid april zou verschijnen, maar dat leverde problemen op. Was die snelle datum wel zo’n goed idee? De LP Hey Jude verkocht miljoenen in Amerika, Sentimental Journey van Ringo was net uit en het laatste Beatles album stond op stapel. Was wéér een album niet iets teveel van het goede? Een aanslag op het zakgeld van gewillige fans? Allen Klein, met John, George en Ringo op de achtergrond, vond van wel, daarom werd de kleine, onschadelijke geachte, Beatlesdrummer eropuit gestuurd om Paul te overtuigen van hun gelijk. Dat bezoekje liep uit op niets. Paul werd woedend en wees zijn maatje de deur. Zo waren de verhoudingen onderling in het voorjaar van 1970. Uiteindelijk ging iedereen schoorvoetend akkoord met de half april optie.

Een gewone release was het natuurlijk niet. Dat besefte Paul ook. Daarom stelde hij samen met Derek Taylor en Peter Brown een turbulent Q & A setje op dat antwoorden gaf omtrent zijn huidige positie in de muziekwereld. Het zelf-interview werd een week voor de release van het album richting pers gestuurd en sloeg in als een bom. De kranten waren unaniem in hun vetgedrukte Telegraafkoppen: PAUL QUITS THE BEATLES.

Maar zo ondubbelzinnig als de pershyena’s het stelden was het niet. In het interview stond namelijk duidelijk dat Paul niet wist hoe zijn toekomst met The Beatles eruit zag. Wat waren de opties? Misschien was het klaar, misschien ook niet. Anders gezegd: McCartney hield de deur subtiel op een kiertje. Maar zo werd het dus niet opgepakt. En dat deed pijn. Vooral bij McCartney, altijd de tacticus van de ploeg.

Terug naar het album. Paul deed alles zelf (beperkt bijgestaan door Linda). Hij bespeelde het volledige instrumentarium, een absoluut technisch hoogstandje. Zijn eigen woorden: ‘I was like a professor in his laboratory.’ Indertijd raar en gewaagd, tegenwoordig doodnormaal. Van opnamen in garages, schuren, kelders, huiskamers en andere niet-professionele plekken kijken wij in 2018 niet meer op. Toen wel.

De voorkant van de hoes is mooi en ietwat geheimzinnig. Een soort witte lopende band met daarop een schaal waarin een bloedrode substantie. Heilig bloed? Sang real? Was het weer een aanwijzing voor de ‘Paul is Dead’ theorie? Onzin natuurlijk. De eerste logische (en voor de hand liggende) associatie komt van het liedje ‘Life Is Just A Bowl Of Cherries’ uit 1931 van Ray Henderson en Lew Brown. De uitdrukking betekent dat het leven goed is, hoewel de zin ook vaak wordt gebruikt om juist het tegenovergestelde uit te drukken. Maak je niet druk, alles is tijdelijk.

Voor en achter de schaal liggen talloze kersen, rood, dus gedoopt in de schaal en wellicht her en der neergelegd. Dankzij het fotoboek Life in Photographs met foto’s van Linda McCartney, uitgebracht in 2011, weten we nu dat de lopende band de bovenkant van een lage muur is, waarop de schaal staat. Binnenin de klaphoes zien we 21 vrolijke en vredige foto’s gemaakt door Linda die het concept ‘Family, Home, Love’ moeten symboliseren. Het ziet er allemaal goed uit. Er valt veel te genieten. De foto waarin Paul met een onnozele blik in zijn neus pulkt was uiteraard een open deur voor critici die vonden dat dat beeld symbool stond voor de kwaliteit van het album. Een andere foto, de opstaande rots, werd in 1997 gebruikt voor het klassieke Standing Stone project.

Op de achterzijde staat de tracklist en een foto van een gebaarde Paul met de jonge Mary (geboren op 28 augustus 1969) verstopt in zijn jas. Een jas, trouwens, van leer en bont. Maar dit even terzijde.

The Lovely Linda was niet alleen het allereerste sologeluid van Paul maar tevens een muzikaal en autobiografisch staalkaartje voor de toekomst.

Het album is ontdaan van alle wierook en heiligheid, waarmee Beatles platen gepaard gingen. Het rafelige openingsnummer The Lovely Linda is daar een exemplarisch voorbeeld van. Een onaffe song, maar in die eerste 45 solo-seconden maken we wel direct kennis met twee typische McCartney-trademarks: een eenvoudige maar onweerstaanbare melodielijn en de eenvoud van woorden. Voeg daarbij het huiselijke karakter (het piepen van de deur in de vierde seconde) en de toon is gezet. The Lovely Linda was niet alleen het allereerste sologeluid van Paul maar tevens een muzikaal en autobiografisch staalkaartje voor de toekomst. John idealiseerde Yoko, Paul deed hetzelfde voor Linda in dit charmante uitprobeersel. In 1999 nam Paul een kamermuziekversie van dit nummer op voor het album Working Classical (zijpaadje: op datzelfde album staan ook mooie versies van Maybe I’m Amazed en Junk).

That Would Be Something continueert de eenvoud van haar voorganger (opnieuw niet meer dan twee spaarzame regels), maar de kracht zit hem in de uitvoering. De instrumenten reageren perfect op elkaar, de track is bijna aanraakbaar en McCartney’s gegrom geeft het nummer iets broeierigs.

In juni 2010 verraste Jack White tijdens een exclusief concert voor Obama en McCartney (The Library Of Congress Gershwin Prize For Popular Song; In Performance At The White House) het publiek met een interessante en gevoelige combi uitvoering van Mother Nature’s Son en That Would Be Something. Het toont de potentie van laatstgenoemde song.

De ruwheid en frisheid van de tracks passen uitstekend bij het leven buiten de vastgestelde lijntjes.

Valentine Day werd op het laatste moment aan het album toegevoegd. Het is een niemendalletje, klokkend binnen twee minuten, toch klinkt het niet fout. Een criticus in de jaren zeventig, wiens naam ik niet meer weet, suggereerde terecht dat Valentine Day, Oh You en het pulserende Momma Miss America een prachtige soundtrack zouden vormen onder een surf-documentaire. Helemaal waar. De ruwheid en frisheid van de tracks passen uitstekend bij het leven buiten de vastgestelde lijntjes (het schemergebied waar Paul zich op het moment van opname natuurlijk ook daadwerkelijk bevond).

Na drie voorzichtige starters komt de eerste classic binnenrollen. De drums van Every Night (een Get Back probeersel) donderen je huiskamer in en de melodie is verrassend melancholiek. De zanger wil bij zijn liefje zijn, maar hij heeft ook wilde plannen, hij wil aan de slag, muziek maken, elke avond spelen (‘Every night I wanna play out/get out of my head’).
Niet zo vreemd dat Paul het nummer introduceerde in januari 1969 tijdens de Get Back sessies.

Op die momenten komt even de muzikale tovenaar van Abbey Road om de hoek kijken.

Het carnavaleske Hot As Sun is een overblijfseltje van lang geleden (1958, 1959?) en een van de vroegste songs van Paul. Net als Every Night zeilt het ook onverwacht voorbij tijdens de Get Back sessies met lukraak gekozen woorden als ‘Welcome to the South Sea Islands, where the sound of a wave landing on the sand brings joy to the air’ en ’Obladi Oblada’). Het liedje leek een roemloze dood te sterven tot het ineens opdook tijdens de december 1979 toer van Wings in Engeland. Het klinkt daar heerlijk fris en als je mij zou vertellen dat Paul daar jamt met The Specials en Rico Rodriquez had ik het ook geloofd. De albumversie van Hot as Sun gaat onverwacht over in zingend glas en dan ineens in een flard van Suicide. Op die momenten komt even de muzikale tovenaar van Abbey Road om de hoek kijken.

Junk werd geschreven in India in 1968 en opgenomen met de Beatles in gedachten, maar door de overdaad op The White Album bleef het liedje liggen op de plank. De verstilde klanken passen uitstekend in dit schetsboek en de woordspeling bye bye/buy buy is leuk gevonden. Junk is kort, breekbaar en subtiel. Paul was er zelf zo gecharmeerd van dat er later in het menu nog een tweede (instrumentele) versie van opduikt.

Man We Was Lonely is een soort broertje van Goodbye, de hit die McCartney in 1969 weggaf aan Mary Hopkin. Een merkwaardige combi: bittere tekst, zoete melodie: ‘I used to ride on my wild city line/singing songs that I thought were mine alone/now let me lie with my love for the time/I’am home/home/home’. Bij die laatste regel echoot Linda het woord ‘home’ als vraag en Paul geeft een bevestigend antwoord. Dit is autobiografisch materiaal, dichterbij McCartney komen we niet. Eigenlijk net zo direct als Johns werk op het Plastic Ono Band album, dat later in 1970 zou verschijnen. Er schijnt zelfs nog een versie van Man, We Was Lonely te zijn met Johnny Cash; hopelijk (als het waar is) duikt die ooit nog op.

Oh You en Momma Miss America zijn rammelende surfclassics waar Macca zich veertig jaar later nog steeds niet voor hoeft te schamen.

Oh You en Momma Miss America zijn rammelende surfclassics waar Macca zich veertig jaar later nog steeds niet voor hoeft te schamen. Het instrumentale Momma Miss America (een combi van twee fragmenten) werd in de jaren negentig gebruikt in de succesvolle film Jerry Maguire met Tom Cruise. Het zegt wel iets over de duurzaamheid en de groove van het nummer. In dezelfde film horen we overigens ook Singalong Junk.

Teddy Boy is net als Junk een Beatles left-over. Op Anthology 3 klinkt het allemaal wat sullig (de weerstand van Harrison en Lennon is enigszins te begrijpen) maar in dit solo-menu is het onschuldig en past het naadloos. De gitaren klinken haarscherp, net als de harmonieën.

Singalong Junk stond (net als That Would Be Something) op de playlist van het Unplugged programma uit 1981, hoewel het daar Junk wordt genoemd.

Maybe I’m Amazed (opgenomen op 22 februari 1970 in Studio 2 in Abbey Road) is uiteraard de parel in de kroon, tropisch hardhout, een hartverscheurende song over liefde en eenzaamheid, die de luisteraar met open mond achterlaat. Onbegrijpelijk dat deze track niet als single werd uitgebracht. Hij was wel te horen en te zien als clip op 19 april in de Ed Sullivan Show in Amerika. In 1977 werd een live versie van de song uitgebracht als vaandeldrager van het succesvolle Wings Over America live pakket (UK: no 28; USA no 10).

Als je goed luistert, ontdek je hoe inventief de track in elkaar steekt.

McCartney sluit af met het speelse Kreen Akrore, een liedje dat hij schreef nadat hij iets las over een verloren indianenstam in Brazilië. Het is niet echt een liedje in de traditionele zin van het woord, eerder een geluidsexperiment, met een aantal drum- en hijgspelletjes, doorbroken door drie gitaarpartijen. Als je goed luistert, ontdek je hoe inventief de track in elkaar steekt. Er is veel werk aan besteed en er is goed over nagedacht. Soms komen de drums werkelijk van alle kanten op je af. Ook hier verrast de scherpte (de bijna knisperigheid) van het geluid.

De critici vonden McCartney maar niets. Halfslachtig werk van een man die een half jaar eerder klassiekers had neergelegd als You Never Give Me Your Money, She Came in Through The Bathroom Window en de lange medley op Abbey Road. Het publiek kon de plaat meer waarderen. Er werden mondiaal in no-time twee miljoen exemplaren omgezet. Het album piekte drie weken op nummer een in Amerika (dubbel platina) en hield in Engeland vier weken lang de nummer twee positie vast (en was nummer tien in de lijst van best verkopende albums van 1970).

Allen Klein (en in zijn schaduw John, George en Ringo) had zich onterecht zorgen gemaakt. Er was geen sprake van commerciële overkill. Economisch gewin was anno 1970 geen issue. Apple floreerde als nooit tevoren.

Over de drie andere bandleden gesproken, wat vonden zij er eigenlijk van? Ringo (for what it’s worth) hoopte dat Paul de tijd zou nemen om zijn creativiteit op te schroeven naar een hoger niveau. Geloof het of niet, maar George had een paar complimenteuze woordjes beschikbaar (hij vond Maybe I’m Amazed en That Would Be Something prima en de rest redelijk). Toch kon hij het niet nalaten eraan toe te voegen dat Paul geïsoleerd leefde en alleen Linda had als criticus (waarmee hij wellicht lichtelijk vilein bedoelde dat dit niet geheel ten goede kwam aan de kwaliteit van Macca’s solowerk). John deed het hele product af als halfslachtige onzin (rubbish). Zonde van de tijd. Beetje bitter allemaal, een zweem van arrogantie – alsof zijn experimentele Life With The Lions-platen zo interessant waren -, maar zo was helaas de toon van de tijd.

Ten slotte: McCartney is in mijn optiek een heel aardig debuut. In 1970 afgekraakt (want vergeleken met Abbey Road), maar tegenwoordig door de serieuze pers beschouwd als een volwaardige en genietbare release. En terecht. De kwaliteit van de totale performance (songtechnisch en muzikaal) is voldoende tot goed. McCartney palmt je in. Het lijkt allemaal zo eenvoudig, maar toch val ik elke keer weer voor de heldere geluiden van het instrumentarium (de hi-hats, akoestische guitaren, solo’s, pianowerk en af en toe spannende bijgeluiden).

Als je van deze plaat/schijf wilt genieten, moet je niet al te serieus zijn. Paul was in een ondeugende bui en dat leidde tot een verrassende insteek met prettige (en soms verrassende muziek).

Het geheel is absoluut meer autobiografisch dan McCartney zelf zou willen toegeven. Ga op zoek naar de classics. Je zult ze zeker vinden.

Wordt vervolgd: Let It Be van The Beatles

– Robin Raven 2018 –