Vertaling interview met Rod Murray : fab4cast aflevering 142

BFNLNieuws

In aflevering 142 van Fab4Cast was een deel van het interview met Rod Murray, een jeugdvriend van Stuart Sutcliffe te horen. Het gehele interview is ook als extra podcast te luisteren. Omdat wellicht niet iedereen de Engelse taal geheel machtig is volgt hier de vertaling van het interview.

Wibo: Hallo meneer Murray, mijn naam is Wibo.

Rod: O ja,

Wibo: We hebben elkaar gemaild.

Michiel: Ik ben Michael.

Rod: (nadenkend) Michael…Vergeef me alsjeblieft, als ik het ben vergeten tegen de tijd dat we naar binnen gaan.

Anne: Ik ben Anne, leuk u te ontmoeten.

(Ze lopen over het grindpad)

Wibo: Vindt u het goed als we dit opnemen voor onze podcast?

Rod: Ja natuurlijk. Je moet waarschijnlijk stukjes overslaan waar ik dingen vergeten ben.

Wibo lacht.

Rod: Zo nu en dan moet ik toch echt mijn leeftijd als excuus gebruiken.

Wibo: Tja, Dat komt soms goed van pas.

Rod: Ik weet niet eens goed waarom ik nog steeds hier ben. Al mijn maten zijn blijkbaar al dood.

Wibo: Hoe oud bent u nu?

Rod (lachend): Tweeëntachtig!

(ze gaan naar binnen)

Anne: Herinnert u zich de eerste keer dat u Stuart ontmoette?

Rod: Ja, we stonden alle twee in de rij om ons aan te melden. Als je naar college gaat kom je op die dag aan en iedereen stelt zich op in een rij in de gang en dan ga je naar binnen om een paar leden van de staf te ontmoeten en om uit te zoeken waarom je hier bent. Stuart en ik stonden naast elkaar in de rij. We begonnen te praten en we meldden ons aan en kwamen in dezelfde groep, groep 4 geloof ik, met nog ongeveer een dozijn andere mensen. Toen werden we natuurlijk meegenomen naar de overkant naar Ye Cracke, en gingen door met praten en ontdekten dat we veel gemeen hadden. Ik heb op een katholieke school van de Christian Brothers gezeten en ook Stuart had op een school gezeten waar hij in het koor zong, dus we dachten, daar zijn we nu mooi van af.

De Christian Brothers waren zoiets als de tijdelijke vleugel van de onderwijsafdeling van de katholieke kerk. Ze waren heel erg streng.  Als je om één of andere reden iets niet begreep wat er werd verteld, werd je gemept met een leren riem. Dat was natuurlijk legaal toen. Je kon er bij kinderen op los rammen en het kon niemand wat schelen, zo ook op scholen. Gelukkig was ik twee jaar weg van school of tweeënhalf jaar, in een sanatorium –

Anne: Ja, daar heb ik over gelezen.

Rod: dat was absoluut geweldig. Tegen de tijd dat ik eindelijk werd ontslagen, had ik een totaal andere kijk op het leven. Afijn, ik ben nog steeds in die gang met Stuart, en we worden in dezelfde groep gezet en de eerste twee jaar doe je natuurlijk van alles wat. En dus moest je daar ’s morgens vroeg als eerste zijn want er begon bijvoorbeeld van 9 uur tot 11 uur een les over modeltekenen, en dan kwam er een les over iets als kalligraferen, elke dag allerlei van dat soort rare dingen. Dan was er een dag dat je eropuit gestuurd werd, naar de haven bijvoorbeeld, en dan kwam je met je werk terug en het werd opgesteld om commentaar op te geven. Het opende mijn ogen wel een beetje, want toen ik nog op St Edward’s zat, was ik vrij goed in kunst. Ik won tenminste twee kunstschoolprijzen. Als je naar een kunstschool gaat, is iedereen goed in kunst of ze zouden er niet op zitten. Dus was ik ineens één van de velen. Vervolgens voelde ik me nog meer één van de velen omdat ik al vrij vroeg door had hoe goed Stuart was, uitzonderlijk goed zelfs.

Anne: U herkende zijn talent, er was iets in zijn werk wat u meteen herkende.

Rod: Het was niet alleen de kwaliteit van zijn werk,maar ook de snelheid waarop hij het deed. Ik bedoel, hij kon heel snel een tekening maken.

Anne: En jullie werden vrienden, jullie hadden veel gemeen, dezelfde ervaringen-

Rod: Soms ligt iemand je gewoon, toch? Dan denk je, daar kan ik vast goed mee overweg, en bij andere mensen denk je, ik hoop dat ik die nooit meer ontmoet.

Anne: Wat was het met Stuart?

Rod: Dat is moeilijk te zeggen. Het is dat vreemde met vriendschap, ik denk dat het hem hier in zit: Stuart was zo’n tweeënhalf jaar jonger dan ik. Toen ik zo lang weg bleef van school en in een sanatorium zat, en daarna weer terug kwam, waren al mijn oude vrienden weg, dus ik had geen goede vrienden, en ik heb geen broers of zussen of andere familie die dichtbij stond. Dus heb ik Stuart een soort van geadopteerd als mijn jongere broer. ik wilde zo’n beetje op hem letten zoals een broer zou doen.

Michiel: Kan ik u iets vragen over zijn karakter? We zien in heel veel foto’s van hem dat hij nooit glimlacht. Hij kijkt altijd zo serieus. Kon je ook lol met hem hebben?

Rod: Hij had weldegelijk tanden dus hij kon glimlachen (lacht). Dat herinner ik me. Ja, hij kon ook grappig zijn. Hij was heel vaak heel serieus, vooral over zijn werk, maar ik kan je een paar van zijn tekeningen en cartoons laten zien.

Michiel: Dat zou geweldig zijn.

Rod: Allemaal in de stijl van Thurber en dat soort gekke cartoons uit de jaren ’50 en ’60. Die waren vaak vrij sarcastisch en wreed.

(pakt een stapel papieren)

En ik heb pagina’s vol met zijn originele tekeningen; dit zijn natuurlijk fotokopieën. Sommigen zijn echt onzin en anderen zijn grappig. Het is interessant want Lennon maakte ook Cartoons-

(pakt een ander stapeltje papier) Dit zijn er een paar van hem.

Anne: Hij heeft een heel andere stijl dan Stu.

Rod: Maar wel dezelfde humor. Zoals je je kunt herinneren, toen Stuart naar Hamburg ging, ging hij studeren bij Eduardo Paolozzi, een beroemde Engelse beeldhouwer. In 1989 was ik extern onderzoeker aan het Royal College of Art, vroegen ze mij of ik hoofd wilde worden van de afdeling holografie werd ik voorgesteld aan Paolozzi. We hadden een gesprekje over Stuart. Hij herinnerde zich Stuart nog uit die tijd. Zijn indruk was dat, als Stuart nog geleefd had, hij het weleens ver geschopt zou hebben.

Springen we even 60 jaar terug, we zijn net uit de rij gekomen en doorgegaan naar Ye Cracke, schijnbaar hadden alle serieuze studenten iets van een atelier of een flat met een atelier erin. Dus rond het eind van ons eerste jaar of het begin van ons tweede jaar probeerden we onze ouders te overtuigen, dat het fijn zou zijn om een kamer te hebben, niet om in te wonen, maar om te kunnen schilderen buiten school of werk. We vonden een kelderflat op Falkner street nummer 83. Het had een eigen ingang met een stenen trapje omlaag, een grote voorkamer met een klein keukentje links daarvan en een hele grote achterkamer. Dus wij dachten, we zetten onze ezels op in de achterkamer, en in de voorkamer doen we wat meubels (wat dingen die we van andere studenten hadden gekregen) en dan nog een ketel, dat was alles wat je nodig had, en een flesopener. We bleven daar niet heel lang, want we besloten dat we toch beter de ezels ook in de voorkamer konden hebben. We gaan een keer naar beneden en er klinkt een herrie uit de achterkamer, en we komen binnen en daar bleek een hele Ierse familie met zes kinderen te wonen. Wij dachten dat we in het verkeerde huis zaten, dus we gingen naar de huisbazin, en die zei doodleuk “och jullie gebruikten die achterkamer blijkbaar niet meer dus heb ik die aan iemand anders verhuurd.) Dat was dus een flinke verwarring. Ach ja, haar hond was net doodgegaan, het had niks met ons te maken. Wat we toen deden, we zijn met de noorderzon vertrokken, natuurlijk onze twee weken huur betaald. Na die zomer, welk jaar was het, 1957, geen idee wat voor weer het toen was, maar ik heb nog deze brief van Stuart. (Vouwt een papier open) Hij schrijft “Beste Rod, ik wil je laten weten dat ik een kamer heb genomen op Canning Street nummer 12. Het is ongeveer 20 yard*1 van het postkantoor,” dat was net om de hoek bij het art college. “Het is een erg mooie schone plek, maar de kamer zelf is niet zo heel groot. Het is min of meer gemeubileerd en licht genoeg om in te werken. Ik ga er woensdagmiddag heen verhuizen, dus mocht je bij mij thuis langs willen komen dan ben ik daar dus niet. Als je toevallig niets te doen hebt dan kun je me vinden in de Belvedere*2 of bij Picasso*3 of in de flat. Ik weet nog niet of de huisbazin feestjes toestaat,” één van de belangrijke dingen op de wensenlijst, “maar dat komt in het volgend schooljaar wel. De hoofdreden dat ik deze plek heb gehuurd is om weg te komen van alle afleidingen thuis die mij de laatste tijd te veel zijn geworden, zodat ik serieus bezig kan met mijn werk. Vaarwel, Stuart”

Dus toen vond hij het al een beetje moeilijk om thuis te werken. En we waren natuurlijk ons atelier kwijt, dus werd dit het volgende. Maar het grootste probleem was dat het echt heel klein was. Het was voor 1 persoon. Als we er soms met z’n tweeën waren, viel dat niet in goede aarde bij de huisbazin, dus, tja ik weet niet eens of we echt werden gevraagd om te vertrekken.

Michiel: Dus dit was de eerste plek waar jullie tweeën woonden?

Rod: Dit was de eerste flat. De andere was eigenlijk gewoon een kelder met niets erin. Dit was de eerste echte kleine flat, maar we waren daar maar voor heel korte duur. Toen zei een vriend van mij die in Percy Street woonde, ik geloof dat hij een klas hoger dan ons zat, en hij vertelde mij dat er een flat leegstond op nummer 9.

Mevrouw Plant, die in het eerste huis woonde, dat moet nummer 3 geweest zijn, daar moesten we heen gaan. Dus Stuart en ik gingen kijken en vroegen “we hebben gehoord dat u een flat verhuurt,” en zij zei ‘Het is maar voor één persoon hoor. Voor wie is het?” En Stuart zei “oh, het is voor mij.”Dus die flat stond geheel op zijn naam en ik was zeg maar de medehuurder-die-er-niet-was. Het was een fantastische flat, groot genoeg voor ons twee. Er was een gemeenschappelijke keuken aan het einde van de eerste verdieping met een bad in de keuken zonder watertoevoer. En er was een klein gasstelletje en een gootsteen en een houten plank over het bad waar je dingen op kon bereiden. Er was een heel, heel klein donker kamertje vlak voordat je de keuken inkwam waarvan wij geloofden dat dat het toilet was, maar geen van ons durfde er in te gaan, want het was verschrikkelijk. Het was makkelijker om even snel naar school te gaan of ergens en biertje te drinken.

Dus dat ging heel goed, we leefden daar vrolijk verder. Mevrouw Plant kwam langs voor de huur en als je dat niet wilde dan ging je naar haar toe om het te betalen. Maar als je betrapt werd- dit mag vast niet meer als het gaat om veiligheid en gezondheid lijkt mij maar toch, als ze een herkenbaar geluid maakte, iets van munten die in haar tas rammelden, dan ging je naar boven naar de bovenste flat en aan het einde van de trap zat een kleine bezemkast in de hoek. Achterin die bezemkast zat een kleine deur die toegang gaf tot het volgende huis in hun bezemkast en zo kon je ontsnappen.  Gelukkig was die flat van Stan Iverson, onze vriend. En als je eenmaal in die flat was en je kon de weg vinden… Hij had een oude motorfiets waar hij aan sleutelde, in die bovenste flat, Het was leuk gedaan, maar zo kon je ontsnappen en dan later naar haar toe gaan en zeggen sorry ik heb u niet opgemerkt of zo. Ik kan me niet herinneren hoeveel de huur was,het zal 25 shilling per week zijn geweest, iets van een euro nu.

Anne: Dus dat was Percy Street. Hebben jullie hier ook andere vrienden uitgenodigd zoals Jon Lennon bijvoorbeeld?

Rod: Deze flat was fantastisch voor feestjes. De vent in de voorkamer was een universiteitsstudent, en de vent beneden was of doof of nooit thuis. Dus je kon zoveel lawaai maken als je wilde. En John en vele andere vrienden waren er vaak en dan hadden we feestjes. Ik denk om de één of andere  reden dat kaas toen relatief goedkoop moet zijn geweest omdat het enige wat rondging was brood, kaas en bier. Maar goed, daar kun je vrij goed op leven, op dat soort dingen. De reden waarom we zo  blij waren met deze flat was, omdat het er relatief netjes uit zag, ook goed gemeubileerd.

En het was er schoon genoeg om onze beide moeders uit te nodigen. Onze moeders kwamen langs en we waren net aan geslaagd. Ze haalden nog net niet hun vingers langs de oppervlakken om te kijken of er nog stof lag, maar je kon het zien in hun ogen. Er kwamen veel vrienden langs, John natuurlijk en Cynthia en Brenda Powell, de meeste mensen uit onze klas en uit de klas van Bill Harry, die het jaar daarna bij John in de klas zat. Maar wij vonden dat de flat gemoderniseerd moest worden. Wij dachten, niemand wil zo’n ouwe marmeren open haard, dus we slopen hem er maar uit. Dan nemen we een modernere haard met aluminium en tegels en een grote opening. Toen we hem weg hadden gehaald, moesten we beslissen hoe we hem kwijt raakten. Dus we maakten er kleine stukjes van. Toen dacht Stuart dat het meubilair er een beetje oud uit zag, allemaal mahoniehout en ouderwets, dus verfden we het over met een of andere emulsieverf, zwart-witte strepen en cirkels en stippen, en wij dachten dat het er fantastisch uitzag. Het leek ons een wijs idee om mevrouw Plant niet meer binnen te laten en vanaf nu de huur maar ergens anders te betalen.

Natuurlijk hadden we hout en kolen nodig. Er was heel veel hout in de kelder. Stukken oud meubilair en spaanders, rommel, ouwe stoelpoten ,dat soort dingen. Dus wij dachten we helpen een handje, we ruimen die kelder op en branden dat hout op. We konden wat kolen krijgen, een deel van de centrale verwarming in de school, dat  moeten cokes geweest zijn want er was een hele berg daarvan in de achtertuin. Een oudere dame die daar schoonmaakster was liet altijd een klein doosje daarvan achter bij de achterdeur van het schoolgebouw dat we mee konden nemen. Het was dus redelijk warm in de flat.

Toen kwam het volgende, we begonnen meisjes mee naar huis te nemen en wilden wat meer privacy; er was niets tussen onze bedden in. Stuart had een oude grammofoon en nog een paar dingen, een ezel dus was er niet veel ruimte. Dus een van ons  ging er dan gewoon vandoor naar de pub voor de rest van die avond. Dat ging goed tot John Lennon wilde blijven slapen met Cynthia. Een ander deel van het verhaal voor dat we eruit werden gegooid was dat ik een oude bandrecorder had gekocht, van John Lewis, hét ding in die tijd, zo’n spoelen-bandrecorder. En op die bandrecorder was het dat John en ook Paul en ik denk zelfs dat George er bij was, hun gitaren speelden en daar maakten we opnames van.

Anne: Dus in die flat waren ze er al bij?

Rod: Ja, dat moet begin 1959 geweest zijn. Ik denk dat we een feestje hadden gehad, en ik werd wakker, ik had niet eens mijn bed gehaald. Ik lag op de vloer voor de open haard, en het vuur was bijna uit, en ik dacht oh mijn god, en daar stond mevrouw Plant.   De huisbazin op en verrassingsbezoek. Ze gooide iedereen het huis uit of ze mee hadden gefeest of niet. We werden er allemaal uit gegooid.

Anne: Dus dit was allemaal voordat jullie verhuisden naar Gambier Terrace, waar John Paul en George en misschien mike McCartney vaak langs kwamen, kunt u ons iets over die plek vertellen?

Rod: We werden uit de flat in Percy Street gezet, maar we kregen tijd om iets anders te zoeken. Ik weet niet wie ons vertelde dat er een flat vrij kwam in Gambier Terrace. Het was een hele etage op de eerste verdieping. We kwamen langs en deze keer zetten we hem op mijn naam, een soort rouleersysteem was het geworden. We ontdekten dat, als alleen Stuart en ik er zouden wonen, het een beetje duur voor ons zou zijn. Rond die tijd wilden Diz Morris en Margaret Duxbur*4 net uit hun flat weg, dus zij besloten bij ons in te trekken. Ze woonden er maar kort.

En toen wilde John ook bij ons inwonen.

Anne: Hij nam de achterkamer, toch?

Rod: Hij deelde de achterkamer met Stuart. De grote achterkamer was een soort van gemeenschappelijk atelier. De grote voorkamer was onze woonkamer, die keek uit op de kathedraal. Dat was mijn slaapkamer. De kleine kamer daarnaast was waar Diz en Ducky zaten. Toen ging Ducky weg en Rod Jones kwam erin. En John Lennon kwam er bij en ging met Stuart in de achterkamer. Het ging allemaal prima, het was een superdeluxe flat vergeleken met alle anderen, want het had een bad met een geiser, en een gescheiden toilet dat heel wat schoner was dan dat in Percy Street, en een keuken. We moesten nog wel een fornuis hebben, want dat was er niet. Maar het gasstel wat we toen kochten kon je aansluiten op een kraan in de muur. Nogmaals, dat zou je tegenwoordig niet meer kunnen doen, dat zou illegaal zijn. We hadden allemaal onze eigen keukenplank met ons eigen blikje bonen en pak spaghetti of wat we dan ook kookten.

Anne: Dit was ook de flat waar Paul McCartney en George Harrison kwamen?

Rod: Ze kwamen daar regelmatig en dan repeteerden ze natuurlijk. Het was gedeeltelijk ook dat muziek maken dat zorgde dat we eruit werden gezet, want, nou ja, het meisje direct onder ons dan niet want dat was een nachtzuster, maar de dames in de voorkant van Gambier Terrace klaagden vaak bij de huisbaas. We konden er nog een tijd mee wegkomen, maar toen haalde het ons natuurlijk in.

Michiel: Jullie werden uit Gambier Terrace gezet omdat er een artikel in de krant verscheen. Ik las de kop die sprak van een “beatnik horror”.*5 Waarom kwam de journalist überhaupt naar jullie flat?

Rod: We zaten in Ye Cracke toen Allan Williams binnenkwam. Hij zei dat hij een paar verslaggevers had die iets probeerden uit te zoeken over studiebeurzen en hoe moeilijk het was voor studenten om rond te komen van wat ze kregen. Ze waren van Empire News zei hij, één van de dertien-in-een-dozijn kranten uit die tijd. Uiteindelijk bleken ze natuurlijk van The People te zijn, een roddelblaadje of hoe ze dat ook noemen. Ze hadden het meeste verzonnen. Het vreemde was, je hebt de foto gezien met de vier mensen in de achterkamer* Die achterkamer was waar John en Stuart woonden. Daar stond ook de ezel. De platenspeler op de grond was  eentje die ik gemaakt had. En ergens in het artikel zeiden ze zittend rond of gehurkt rond of iets anders belachelijks, rond een huisgemaakte hifi…wat voor een hifi?! (schatertt). Maar ze strooiden ook wat spulletjes rond, lieten het er een beetje rommelig uit zien. Wij vielen ervoor toch? Ze brachten bier mee van de pub aan de overkant. Allan Williams staat op die foto en ik sta erop. Waar Stuart en John toen waren weet ik niet meer precies, maar op deze foto staan de meeste mensen die toen in die flat woonden, behalve Diz die in een andere kamer lag te slapen. Tegen die tijd was Stuart de basgitarist geworden, want toen we nog in Percy Street woonden waren de anderen langsgekomen omdat ze een basgitarist zochten. Ik weet niet aan hoeveel mensen ze dit al hadden gevraagd, maar nu vroegen ze het aan Stuart en mij, en ik besloot dat het me wel leuk leek om basgitaar te spelen. Ik dacht kom, ik maak er zelf één, ik maak gewoon een basgitaar. Stuart had een akoestische gitaar, dus hij dacht ach, ik kan misschien ook wel bas gaan spelen. Rond deze tijd mocht Stuart een schilderij zetten in de John Moores tentoonstelling.*6 We namen de helft van zijn tweeluik mee naar de agent, en toen kwamen we terug en namen mijn schilderij mee. Onderweg naar huis stopten we in Ye Cracke en kwamen er gewoon niet toe om die andere helft van zijn tweeluik ook te brengen. Echter, het halve tweeluik werd er in gezet en John Moores kocht het. Dus Stuart had ineens genoeg geld en ging naar Hessy’s en kocht een basgitaar en werd de bassist. Het eerste wat-ie deed was mee gaan naar Schotland, willen jullie een ansichtkaart uit Schotland zien? (zoekt rond) dit is hetm, nog meer schilderijen van Stuart. Ik gaf hem er tien shilling voor wat nu zo’n 50 pence zou zijn. )bladert verder in een plakboek) We leenden altijd geld aan elkaar.

Wibo: Dit originele schilderij aan de muur, van u of van Stuart?

Rod: Dat zijn originelen van Stuart. Die daar is er eentje uit Hamburg, dat aan de rechterkant is er eentje die hij in Hamburg maakte bij Paolozzi. Zijn moeder gaf het aan mij toen hij stierf. Die kleine aan de linkerkant is een klein portret van zijn hand, van schoool. En zoals ik al zei (kijkt een wijst) dat daarboven is de gene van de Paolozzi-tijd.

Michiel: Het is een enorme variatie in stijlen, dat is opmerkelijk.

Rod: Ja, (wijst) die ene aan de muur daarginds met die drie oude mensen die aan tafel zitten te drinken, is meer in de stijl van Cezan. En toen kwam zijn Van-Gogh-stijl en toen zijn Modigliani-stijl.

Michiel: Wat was uw reactie toen Stuart van kunstenaar ineens muzikant wilde worden, dat moet een verrassing voor u zijn geweest.

Rod: Het was een beetje raar, want hoewel hij beter gitaar kon spelen dan ik ooit zou kunnen, was hij niet echt een muzikant. Maar ik denk dat het idee hem aantrok van lekker onderweg zijn, het was fantastisch om muzikant te zijn in de jaren 50.  Dus het was evengoed een romantisch dingetje. Ik denk dat John vooral blij was dat-ie een basgitaar kocht en mee ging doen. Willen jullie de gitaar zien?

Anne: O ja, dat wou ik net vragen, de bas waar u zelf aan bezig was.

Rod loopt weg en komt terug met een houten voorwerp.

Rod: Ik kon de snaren niet betalen.

Anne: Heeft u hem aan de anderen laten zien?

Rod: Het was al te laat, toch? (lacht)

Wibo: Aha, het was te laat want Stuart had zijn basgitaar al gekocht.

Rod: Voordat ik deze af kon maken.

Wibo: U kwam niet ver, u heeft alleen de vorm…

Rod: Ik heb hem nog samengesteld en in elkaar geschroefd enzovoort, en ik dacht, ach ik koop wel een keer snaren en wat er verder nog op moet, maar ik kwam er niet toe en ik heb hem nog steeds niet af. Het heeft niet veel zin om hem nu nog af te maken toch? De band is uit elkaar.

Wibo (lacht): En toen ging Stuart naar Hamburg en kwam later terug helemaal verliefd op Astrid, wat was uw indruk van haar?

Rod: Ik vond haar lief. Dit is een brief van Stuart waar hij voor het eerst benoemt dat hij een lief jong meisje, een fotografe heeft ontmoet. Het zit hier ergens in (laat een map rondgaan).

Anne: Staat er een datum op?

Zij en Rod: Nee, geen datum.

Wibo: Er staat hier Bruno Koschmider Betriebe, dat moet dan ergens 1960 geweest zijn, eind 1960. Nam hij haar mee naar Liverpool?

Rod: O ja, Ja, hij kwam terug – ik wou bijna zeggen ‘hij kwam terug voor hij stierf’. Natuurlijk kwam hij terug voor hij doodging, (lacht). We ontmoetten elkaar in de Jaccaranda van Allan Williams, ik kon begrijpen waarom hij voor haar viel. Zijn moeder was niet zo onder de indruk. Om de één of andere reden logeerden ze in het huis van Allan Williams in Huskisson street. daar heb ik ze ook gezien. Hij zou mijn getuige zijn als ik ging trouwen. Wij waren verhuisd naar Falkner Street nummer 64 en toen ging hij natuurlijk dood, nietwaar? (slikt). Dat kwam als een grote schok.

Wibo: Wist u van zijn gezondheidsproblemen?

Rod: Nee, niet echt. Hij was altijd een beetje, ja ik dacht dat het gewoon onhandigheid was. Hij struikelde over dingen of botste ergens tegenop. Maar aan de andere kant ik heb ook niet zo’n goed evenwicht dus ik dacht ‘heeft iedereen dat niet?” En dat is dus duidelijk niet zo, er zijn mensen met gewoon een goed evenwicht. Maar hij struikelde en viel vaak, of het daar nou iets mee te maken had of niet, geen idee. Het was heel onduidelijk allemaal, toen ik zijn moeder opzocht, wat de oorzaak van zijn dood was. Ik geloof dat het in het Duits was opgestuurd en iemand had het vertaald, en het was nog steeds zoiets van ‘wat betekent dit?” Geen idee, nog steeds niet eigenlijk, of tenminste ik niet.  Iemand anders misschien wel.

Wibo: Een hersenbloeding, dat zeggen de boeken tenminste.

Rod: Nou ja… ik kreeg het te horen van iemand die een boodschap kreeg met de vraag om het aan mij door te geven. Ik zocht mevrouw Sutcliffe op, zij heeft me een soort van geadopteerd als haar surrogaatzoon.

Anne: Ik vroeg me af, die dag dat u hoorde dat Stuart dood was, dat moest iets vreselijks geweest zijn om te horen, en toen zijn lichaam werd terug gebracht naar Liverpool, wat weet u nog van die week?

Rod: De begrafenis. Jullie zijn al bij het kerkhof geweest. Ik meen me te herinneren dat ze na de begrafenis allemaal door zijn gegaan naar iemands huis, niet het huis waar ze woonden. Ik weet me zeker te herinneren dat Astrid daar ook was, en Klaus.

Wibo: Claus zegt dat het zijn eerste reis naar Liverpool was en hij weet nog dat het een indruk op hem maakte.

Anne: Herinnert u zich de dag zelf nog dat u op het kerkhof stond?

Rod: Ja zeker, en natuurlijk waren The Beatles daar niet bij. Het ging niet over The Beatles die dag. Het ging om goede vrienden en familie.

Anne: Het was een klein groepje, Allan Williams was er ook bij.

Rod: Was hij er ook? Ik ben niet verbaasd, ik denk dat Allan Stuart heel aardig vond.

Wibo: Hoe zag u de vriendschap tussen Stuart en John?

Rod: Ik weet niet of ik er ooit echt naar gekeken heb, we waren gewoon allemaal vrienden.

Wibo: Maar zij waren heel close en ook u was goed bevriend met Stuart, was het zoiets als met Paul en Stuart, dat boterde niet zo omdat Paul jaloers was…

Rod: Ik denk dat Paul meer een perfectionist was. John zou Stuart in de band laten of hij nou kon spelen of niet. Paul wilde iemand die goed bas kon spelen, een professioneel iemand. En dat kan ik hem ook niet kwalijk nemen. Stuart was geen muzikant, niet op dat niveau.

Wibo: Kan ik iets vragen over de vriendschap tussen John en Stuart; Wat was de invloed van Stuart op John? Zag u daar later in Johns carrière wat van terug?

Rod: Even denken. John was duidelijk onder de indruk van waar Stuart toe in staat was als kunstenaar en ook als een soort van denker neem ik aan. Ik denk dat Stuart door John werd gezien als een mentor. Ze waren ongeveer de zelfde leeftijd toch?

Michiel (uit de verte): Vier maanden verschil.

Rod: Dat scheelt niet veel toch?

Wibo: Wij benoemden in onze podcast dat Stuart zo’n beetje de grafisch vormgever van The Beatles was. Kunt u zich daar in vinden?

Rod: Veel van hun uiterlijk kwam van Stuart en Astrid. Het kapsel, de kraagjes. Het interessante is, in de brief waar Stuart voor het eerst over Astrid praat, zegt hij tegen het einde, dat hij een leren jas had gekocht en hoeveel die kostte in vergelijking met de prijs in Engeland. In Duitsland waren leren jassen vrij goedkoop. Dus toen ze terug kwamen, waren ze allemaal in het leer, nietwaar? (lacht)

Wibo: Ik heb gisteren een theorie bedacht. Stuart en Astrid waren heel close, en in een interview benoemt ze ook dat zij hem werd en hij haar. En toen ik dat las, dacht ik, dat is precies als John en Yoko later.

Rod: Dat is een interessante vergelijking inderdaad. Het was zeker Yoko die John in een nieuwe richting stuurde, niet dan? Ik was heel verdrietig toen George stierf. Hij was zo’n aardige vent.

Wibo: Heeft u contact gehouden met John of George of één van de anderen?

Rod: Nog heel kort in het begin toen ze net beroemd waren. Maar daarna gingen we verschillende kanten op. Ik bleef in de kunstwereld.

Anne: Heeft u één specifieke goede herinnering aan Stuart of John?

Rod: Daar moet ik echt goed over nadenken. Herinneringen aan John zouden meer een aaneenschakeling van meerdere herinneringen zijn van dat we allebei in Ye Cracke zaten en hij mensen de gek aan stak, dat soort dingen. Mensen die een pijp rookten en dan zei hij “je hebt daar een rotte tand zitten.” Dat was één van de redenen dat we een aantal keer werden geweerd uit Ye Cracke. Maar uiteindelijk mochten we wel weer terug komen.  Herinneringen aan Stuart, dat we in mijn ouwe Morgan heen en terug reden. Er was een cementfabriek in Wales. De vader van Elsa, het meisje waar ik toen mee uitging, was de directeur van die fabriek. En wij stapten in mijn ouwe Morgan en reden naar die fabriek en hadden daar feestjes en zo meer, en hij en ik met zijn tweetjes in die auto, dat was gewoon leuk. Ik reed regelmatig naar Huyton en dan pikte ik hem op en gingen we ergens heen.

Michiel: Ik zou iets willen vragen over de alternatieve groep die u had opgericht, de dissenters.*7 (Rod schiet in de lach)

Michiel: Wat kunt u ons daar over vertellen, want het was geen muziekgroep toch?

Rod: (lacht) O nee. Stuart en Bill en ik en John waren heel goed in mopperen op allerlei dingen. De studiebeurzen, waar het heen moest met de wereld, en het was natuurlijk ook het begin van de problemen rondom kernwapens. We gingen naar Ye Cracke en dan zaten we in de hoek te mijmeren over de toestand in de wereld en hoe wij deze school zouden leiden als het aan ons lag. Om de één of andere reden kwam het er veel later uit als zouden we een groepje hebben gevormd en Bill Harry noemde ons the dissenters.

Anne: Dus het was zijn idee?

Rod: Volgens mij wel.

Anne: Dus jullie zeiden tegen elkaar, ‘wij gaan Liverpool beroemd maken,’ zoiets?

Rod: O ja. We waren nooit van plan om daar weg te gaan. Het was een stad vol activiteit, er begon van alles te gebeuren aan het eind van de jaren 50 wat werd doorgevoerd in de jaren 60.

Anne: Heeft u nog steeds contact met Bill Harry? Jullie zijn toch de twee overgebleven leden van de dissenters?

Rod: (Lacht) O ja. Da’s wel frappant, alle mensen met wie ik in de flat woonden zijn allemaal weg. John is dood, Stuart is dood, Ducky is dood. Hoe zeiden ze dat altijd, je pakt de ochtendkrant en leest de rouwadvertenties om te controleren of je er niet zelf bij staat.

Anne: Hoe kijkt u er op terug na zoveel jaar.

Rod: Het was een deel van mijn leven. Gelukkig had ik nog veel meer interessante dingen die mijn hele verdere leven door gebeurden, Ik gaf les aan de kunstschool in Liverpool, ik zette de holografie-afdeling op van het Royal College of Art in Londen wat geweldig was, heb op het Imperial College gewerkt….

Anne: U bent niet in het verleden blijven hangen?

Rod: Welnee, ik heb alles bewaard, maar ze zijn niet mijn hele leven, ik ben verder gegaan met heel veel andere dingen. Ik ben alleen verbaasd dat ik me nog zo veel kan herinneren.

Anne: Mag ik nog één laatste vraag stellen: Als u Stuart zou moeten beschrijven in drie woorden, hoe zou u hem omschrijven?

Rod: Getalenteerd, gevoelig, en grappig. Ik bedoel, hij was een zeer getalenteerd persoon, hij was heel gevoelig, maar je kon ook lol met hem hebben. En ik wou dat hij hier was, alsof ik mijn jongere broer mis. Ik denk dat niemand ooit zo dicht bij mij heeft gestaan.

vertaling door: Yvonne de Groot

1. 18,2 meter
2. een kleine pub in liverpool. Zie http://liverpoolunderlined.co.uk/destination/the-belvedere-arms/
3. Voor zover ik kan na gaa neen permanente picasso-tentoonstelling in Tate Liverpool.
4. Diz (Margaret) Morris en Margaret (Ducky) Duxbury – volgens Mark Lewisohn’s Tune In.
5. Dit en/of een scan van het artikel wijd verspreid te vinden op pinterest en andere fotoblogs
6. Het tweeluik Summer Painting liverpool john mooores exhibition ook veel gepost op pinterest en andere fotoblogs.
7. Zie pagina 6-7 van Bill Harry’s “The British Invasion”