Charlie Chaplin

BFNLBFNL Columns, Then There Was Music

Ik heb zijn boek zo ongeveer op de dag van verschijnen gekocht. Ergens in 2012. Na aankoop belandde het in een boekenkast, waarna ik het op gezette tijden van de plank nam met het vaste voornemen het nu eens uit te lezen en telkens weer zette ik het na een paar dagen ongelezen terug; ‘Waging Heavy Peace’ van Neil Young.

Ik houd van de muziek van Neil Young, maar het verhaal achter zijn muziek interesseert me, zo merkte ik, niet genoeg om dit eerste deel van zijn autobiografie te lezen.
Afgezien van de output op Geffen-records (1982-1987) vind ik alles prachtig van de man: van zijn soms dicht langs de grens van kitsch scherende country-songs (o.a. de albums ‘Comes a Time’ en ‘Harvest Moon’), tot zijn rafelig scheppen met Crazy Horse. Eindeloos uitgesponnen improvisaties die niet zelden gedurende fases richtingloos zijn. Een richtingloos zoeken naar een volgende ingang tot een magische ontwikkeling. Waar de meeste gitaarsolo’s van andere popmusici uitgebalanceerd zijn (zelfs de meest far-out impro van Hendrix heeft navolgbare ontwikkelingslijnen), lijkt Young al spelend de luisteraar deelgenoot te maken van zijn zoeken tot het moment waarop de geest van inspiratie weer uit de fles komt. En toch kunnen deze improvisaties met alle feedback en distortion mij niet lang genoeg duren.

Maar bij alles wat ik fantastisch vind aan zijn muziek; Neil kan voor mij niet tippen aan The Beatles. Ongetwijfeld speelt het feit dat ik The Fab Four als tiener heb leren kennen en Young pas veel later, een rol bij deze voorkeur.

Maar goed, het boek. Onlangs waagde ik weer een poging en zowaar; ik haalde blz 20 alwaar Neil het heeft over zijn goede vriend Paul. In dezelfde alinea vertelt hij dat Linda ook altijd een geweldige, lieve vrouw was. Mocht er nog twijfel zijn; dat ‘was’ doet het hem; zijn goede vriend Paul moet wel mijn idool McCartney zijn. Ik wist dat de heren al eens samen op een podium hebben gestaan, maar dat ze zelfs maar kennissen zouden zijn, laat staan goede vrienden was mij totaal onbekend.

De passage over Paul bestrijkt ongeveer een halve bladzijde. Aan het eind van de aan McCartney gewijde woorden schrijft Neil dat Paul hem een beetje aan Charlie Chaplin doet denken. Een vergelijking die zowel liefdevol als kleinerend kan zijn. Na alle voorafgaande mooie woorden over Paul koos ik ervoor om niet te twijfelen aan Neils oprechtheid; hij zou ongetwijfeld een zwak voor McCartney hebben. De vergelijking moest wel positief bedoeld zijn.

Ik moet overigens bekennen dat ik, kijkend naar foto’s van McCartney uit de jaren tachtig in zekere zin de Chaplin-vergelijking wel begrijp. Op sommige foto’s heeft Paul iets van ‘je ongelooflijk gezellige vrijgezelle oom’. Met name op een aantal afbeeldingen in de boeken van de boxsets uit de archive-collection lijkt hij in niets op de superster van de jaren zestig en zeventig. Veel foto’s in die boeken zijn natuurlijk privé kiekjes en zeker niet de gecomponeerde plaatjes die de ster voor het voetlicht moeten brengen in al zijn stralend onwerkelijke perfectie.

McCartney is een veelzijdig musicus. Tijdens het lezen van zijn ‘biografie in songteksten’ (The Lyrics) valt meerdere keren tussen de regels door te lezen dat hij echt wel veel meer weet over akkoorden, stijlen en harmonische verbindingen dan hij in menig interview wil doen geloven. Het is zeker niet allemaal intuïtief creatief, maar komt voort uit een diep inzicht in de materie. Hij is natuurlijk ook de man uit wiens brein de ideeën voor een paar van de meest iconische albumcovers zijn voortgekomen; Pepper, Abbey Road, Band on The Run. Hij lijkt geen enkele beperking te kennen waar het gaat om openheid naar het onverklaarbare van de inspiratie.

Maar naast het muzikale gezicht, naast de superster-kant is er altijd die andere kant geweest. De zelfbewuste ‘cute’ Beatle, het speelbeest, na de hel van de Beatles-concerten al in 1969 terugverlangend naar het podium, de bandleider die met Wings de wereld opnieuw aan zijn voeten kreeg, heeft ook altijd een huiselijke kant gehad.

Kijkend naar foto’s en lezend in het boek over Ram in de archive-box zie ik een popmusicus, een wereldster die op zijn boerderij in Schotland schapen scheert, Hij is en blijft een ster die nu alleen even iets anders doet dan ster zijn. Moet kunnen toch?
Lezend in het boek uit dezelfde serie horend bij ‘Wings Over America’ zie ik een vader die tijdens de pauzemomenten van de tour ravot met zijn kinderen. De man die werk en privé zo goed mogelijk probeert te combineren. McCartney is voor de buitenwereld vooral een ster en slechts zijdelings familieman. Hij is allesbehalve een Charlie Chaplin.

de Charlie Chaplin die Neil Young in hem ziet

In de jaren tachtig verschuift het beeld dat hij uitstraalt op de foto’s in de boeken een beetje. Misschien speelt hierbij een rol dat zijn generatie al doende moest uitvinden hoe de popster op leeftijd (veertig was destijds oud voor een popartiest) zich zou moeten gedragen. Op mij maakt hij dan de indruk van een familieman die ook nog muziek maakt. De vrijgezelle, vriendelijke oom, ja misschien zelfs de Charlie Chaplin die Neil Young in hem ziet. Nu helpt die maffe mode natuurlijk ook niet; oversized Pipo de Clown pakken.

Vanaf het moment dat McCartney weer gaat touren, het moment ook waarop het jaren ’70 matje in zijn nek in ere wordt hersteld, wordt hij weer meer de popmusicus, de wereldster. Hij lijkt zichzelf opnieuw te hebben uitgevonden. Of misschien is hij ook gewoon meer in zijn element als hij met regelmaat muziek mag maken voor een mensenmassa gillend en huilend aan zijn voeten. En anders dan Neil Young kun je hem (even afgezien van de typische McCartney-stijl dingen) niet betrappen op het recyclen van oude ideeën op zijn nieuwe(re) albums. Waar je bij Young de laatste jaren nog wel eens een opgewarmde melodie of vaker gebruikte harmonische passage vindt, blijft McCartney, hoewel stilistisch herkenbaar, nieuwe melodieën onttrekken aan steeds weer dezelfde overbekende noten. De momenten waarbij hij zijn alledaagse bezigheden d.mv. die eeuwenoude reeks noten, op een eigen, nieuwe manier gerangschikt, bezingt, zijn vaak nog steeds van grote schoonheid.

Op een foto in het boek van de deluxe-uitgave van ‘Wild Life’ loopt een kleine Mary gekleed in een rode tuinbroek met een geel plastic speelgoedgietertje over haar schouder achter McCartney en twee honden aan. Hond Martha loopt naast Paul waarbij zijn linkerarm door de loopbewegingen op de foto gevangen is boven Martha. Vóór hen een houten hek; de toegang tot een weide. Geen superster, geen musicus. Gewoon een man, thuis op zijn dan nog primitieve boerderij. Lennon vond dat zijn muziek moest gaan over zijn leven en het stoorde hem dat Paul dat anders zag. Maar is dat wel zo?

Paul, de musicus die ook in het primitieve bestaan op zijn boerderij in Schotland muziek vindt. McCartney op zijn boerderij. Het alledaagse van simpele bezigheden getoonzet zoals alleen hij dat kan. Niks Charlie Chaplin, niks vrijgezelle oom. Gewoon een ster die zich duidelijk op zijn gemak voelt met wie hij, voorbij aan alle roem, is:

Must fix the fence by the acre plot
Two young foxes have been nosing around
The lambs and the chickens won’t feel safe
Until it’s done

Ton Steintjes