McCartney III

BFNLBFNL Columns, Then There Was Music

De geruchtenmachine kwam op gang toen bekend werd dat hij de naam had laten patenteren. Niet lang daarna verschenen de foto’s: drie stenen op een rij, drie zwarte pianotoetsen, drie bloemen. Het was duidelijk: er zou, vijftig jaar na nummer één en veertig jaar na nummer twee een McCartney III komen.

Nummer één was ontstaan na het uiteenvallen van The Beatles en nummer twee in een periode waarin het onduidelijk was of Wings toekomst had. McCartney teruggeworpen op zichzelf in een homemade studio met voor een deel ‘homemade’ muziek. Hoe zou zich dat vertalen naar III? Zou er op dit album ruimte zijn voor het experiment, de improvisatie? Ruimte voor minder uitgewerkte songs? Geraamtes die de naam song niet verdienen? Bij McCartney I leek er een soort noodzaak te zijn om het album op die manier te maken. Na de onrust en onvrede die werken binnen een niet meer functionerende groep met zich meebracht, leek het logisch dat Paul zijn solodebuut in z’n eentje zou opnemen. De ‘we zien wel waar we uitkomen’-benadering en het ‘homemade’-gevoel lijken een vorm van afzetten tegen de eindeloze sessies van de laatste Beatlesjaren. Misschien speelde ook mee dat er in die jaren veel schitterende songs naar The Beatles waren gegaan. Had hij nog wel materiaal voor zijn eerste soloalbum?

Tien jaar later herhaalde de geschiedenis zich. Nadat Wings weer eens aan een nieuwe bezetting toe was sloeg de twijfel toe. Het album dat deze formatie had opgenomen (Back To The Egg) werd matig ontvangen. Paul zocht houvast door terug te grijpen op het oude concept: het ‘doe het zelf’-experiment thuis. Nadat geplande optredens met Wings in Japan niet door konden gaan doordat McCartney bij aankomst in dat land in de gevangenis belandde, besloot Paul (nog zonder Wings formeel te ontbinden) het opgenomen materiaal uit te werken tot een album.

Er staan veel ‘net niet’-nummers op.

Het verstrijken van de tijd heeft McCartney I goed gedaan; het album krijgt nu de waardering die het verdient. McCartney II wordt over het algemeen gezien als één van de mindere albums binnen zijn oeuvre. Er staan veel ‘net niet’-nummers op. Je kunt je zelfs afvragen of elke bijdrage wel het etiket ‘song’ verdient. Dat is een logisch uitvloeisel van het concept: experimenteren met synthesizers, om uit te vinden hoe die dingen werken en wat er mogelijk is met die instrumenten. Weinig ruimte voor composities en alle ruimte voor experimenteren. Dat er ook nog naar geluisterd zou worden lijkt niet belangrijk te zijn geweest voor McCartney. Ook de baslijntjes (toch vaak een plus bij McCartney) zijn af en toe inspiratieloos. Hier en daar is zelfs een foute noot blijven staan.

En nu dus een vervolg. Zou het meer I of meer II blijken te zijn? Gemaakt in ‘Rockdown’. Het zal wel. Leuk gevonden, maar niet meer dan dat.

Ik heb de afgelopen tijd geprobeerd zonder oordeel naar dit album te luisteren. Een ‘eindoordeel’ heb ik uitgesteld om de simpele reden dat ik menig McCartney-album na verloop van tijd anders ben gaan bekijken. Zo behoren McCartney I en Ram nu tot mijn favorieten na het aanvankelijke ‘nou nee’. Anderzijds vond ik Egypt Station na verschijning de moeite waard, maar inmiddels luister ik er zelden naar.

Paul geeft met het eerste nummer van III al direct antwoord op de vraag of en hoe hij het concept van McCartney I ruimte gaat geven op III. Hoewel de vorm tot in detail moet zijn uitgewerkt, wekt het geheel in zekeren zin de indruk (deels) geïmproviseerd te zijn. Dat komt vooral door het ontbreken van duidelijke thema’s. Het zijn motieven die opduiken en verdwijnen. De eerste inzet van de bas is ook opvallend. McCartney introduceert ‘zijn’ instrument met een dalend lijntje dat weinig met een baslijntje van doen heeft. Het is het soort melodisch lijntje dat de cello’s in een orkest zouden kunnen spelen. De echte bas is hier nog steeds bevroren in de onbeweeglijkheid van een orgelpunt.

Na deze sterke opening komt de eerste van twee songs die wat mij betreft tot de mindere van het album behoren. Find My Way is het soort nummer dat Paul moeiteloos lijkt te schrijven. Een song die vrij onopgemerkt voorbij drijft, om daarna eeuwig in je hoofd te blijven zingen. Door de instrumentatie (vooral de dikke laag toetsinstrumenten) en het Strawberry Fields-achtige coda heeft het iets Beatles-achtigs. Het enige nummer waar ik helemaal niets mee heb is  Seize The Day. Het lijkt een ‘leftover’ van Egypt Station. Het herinnert me in ieder geval aan melodielijntjes van dat album, maar ach: aan een boom zo vol geladen. 

De stem van McCartney verraadt zijn leeftijd misschien wel meer dan zijn uiterlijk en zijn bewegingen. In Pretty Boys en Women And Wives maakt hij gebruik van het donkerder timbre dat de stem op leeftijd krijgt door de omvang van de melodie te beperken en daarbij alles vrij laag te houden in een gebied waar zijn stem nog goed functioneert. Boys is een door gitaren gedragen song, waarna Wives door de deels ook laag gespeelde pianoakkoorden extra donker kleurt. De vierkwartsmaat beweegt zich door een syncope voor een groot deel in een achtstenpatroon van 3+3+2.

Het heeft iets grappigs.

Bij Lavatory Lil slaat mijn fantasie op hol. Nee het gaat nu niet het verhaal van de vieze man worden, geen plaatjes van Lil op een wc. Op een paar dingen in Slidin’ en Find My Way na heeft McCartney alles op dit album zelf gezongen en gespeeld. Dat betekent dat hij zichzelf ‘antwoord geeft’ bij de herhalende zinnen van Lil. Ik stel me daarbij voor dat de ‘twee of drie McCartney’s’ van het koor krom hebben gelegen van het lachen bij deze herhalingen. Het heeft iets grappigs en ik verbeeld me dat ik het plezier van het opnemen in het eindproduct kan horen. Verder is het een in al zijn eenvoud prachtig nummer met heerlijk klinkende gitaren. Samen met het uit een soundcheck-improvisatie voortgekomen Slidin’, waarin Pauls stem veel heeft van de jeugdige rocker die hij ooit was, biedt het een stukje ontspanning voor wat gaat komen.

Deep Deep Feeling is met 8.26 minuten de met afstand langste track van het album. Een nummer met heel veel typische McCartney-dingen, zoals het vervlechten van verschillende melodieën, nadat ze één voor één zijn geïntroduceerd. Tevens een song die op een bepaalde manier allesbehalve typisch Paul is. Net als het eerste nummer van het album is ook dit een song die tot in detail is uitgekiend, maar tegelijkertijd heel sterk de indruk wekt vanuit improvisatie tot een spontane vorm gekomen te zijn. Het klankbeeld is ronduit prachtig. De ruimtelijke weergave van het slagwerk, de gitaar die af en toe opduikt met (en verdwijnt na) een soort ingehouden ‘schreeuw’ en de jazzy piano leveren, bij alles wat eindeloos gelijk lijkt te blijven, een boeiend klankspel op. Telkens als ik denk dat ik het wel gehoord heb, duikt er iets nieuws op. Het lijkt bijna een meditatieoefening: aandachtig luisteren ontsluit de nuances in wat gedurende lange tijd onveranderlijk lijkt te zijn.

Vervolgens wordt de luisteraar een adempauze gegund met het prachtige The Kiss Of Venus. McCartney blijft maar songs aan zijn uitgebreide oeuvre toevoegen, die een herinnering aan eerder werk in zich dragen. Op een prettige manier doen ze denken aan ouder materiaal, maar anders dan bij veel van zijn generatiegenoten heb ik hier nooit het gevoel dat het gerecyclede thema’s zijn.

Het is een grappig toeval dat het tweede nummer van behoorlijke omvang ook een ‘Deep’ titel heeft: Deep Down. Anders dan ‘Feeling’ lijkt dit iets teveel van het goede, maar de jarenzestigsfeer, vooral veroorzaakt door het orgeltje, maakt het voor mij toch de moeite waard. De combinatie van de lage, grommende bas met het slagwerk (met name de high-hat die maar doorgaat op de tel) is fascinerend. Bovendien swingt Pauls stem in eindeloos veel variaties.

Het album eindigt met When Winter Comes, een overblijfsel van de Flaming Pie-sessies. Paul vond het te goed om het te verstoppen op een bonus-cd van de Flaming Pie (archive) box, waardoor het op McCartney III terecht is gekomen. Een song in de het landleven bezingende traditie van Heart Of The Country en Country Dreamer. Weer zo’n met ogenschijnlijk gemak geschreven nummer dat eindeloos in je hoofd blijft hangen, maar hier stoort me dat totaal niet.

De McCartney-trilogie begint en eindigt met albums die, hoe verschillend ook, bepaalde overeenkomsten hebben. In al zijn gladde McCartney-perfectie imiteert III de ‘rammelende’ spontaniteit van I. Het album uit 1970 zakt hier en daar door de ondergrens. Dat kan ook moeilijk anders als er zelfs een ‘jeugdzonde’ (Hot As Sun) opstaat. Het sluitstuk van de trilogie mag het gelukkig zonder de vruchten van de ultra-jonge jaren doen. Niet alles heeft eenzelfde hoog niveau, maar het is wel allemaal duidelijk het scheppen van een man die heel goed weet wat hij doet. Een prachtig album dat ik nog vaak zal beluisteren.

Ton Steintjes