“You Should Have Been There”

BFNLBFNL Columns, Then There Was Music

Als iemand midden jaren ‘70 zijn best gedaan heeft de mat bij de deur aan slijtplekken te helpen ben ik het wel. In een tijd waarin het niet vanzelfsprekend was dat je weken van tevoren wist dat er een nieuw album zou verschijnen, was het toch onwaarschijnlijk dat een Beatles gerelateerde release door mij niet al in de week van verschijnen opgemerkt zou worden. Ik kwam immers om de paar dagen bij Radio Woordes in Winterswijk om de platenbakken te doorzoeken. Meestal vond ik er dezelfde albums, albums die ik al had,albums die me niet interesseerden. Maar af en toe werd mijn vasthoudendheid beloond en stond er een nieuwe release.

Omdat ik er zo vaak kwam, kan het niet anders, of ik moet al in februari 1975 (in de week van verschijnen) de grijze hoes van ‘Rock and Roll’ voor het eerst gezien hebben. Dit nieuwste album van Lennon stond als voorste lp tegen een klein aantal oudere Lennon-albums die op hun beurt weer tegen een plastic plaat stonden. Een wit stuk plastic, iets groter dan een lp-hoes met langs de bovenkant in zwart en met de hand geschreven: John Lennon (&Yoko Ono). Een nieuw album, maar de foto was overduidelijk oud. Onmiskenbaar Lennon, maar even onmiskenbaar niet de Lennon van 1975. Wat kon ik verwachten? Waar mocht ik op hopen?

De opvallende achterkant bestuderend zag ik dat het een album vol rock and roll covers was. Één en één was voor mij niet direct twee, want hoewel de titel (‘Rock and Roll’) van het album ook op de voorkant van de hoes stond, hoopte ik dat dit een verwijzing naar een titelsong met die naam zou zijn. Kortom; ik hoopte op nieuw eigen werk. Het bleken zoals gezegd covers. Maar wel covers door Lennon gezongen, dus de kleine twintig gulden (ik meen me te herinneren 17,95) die een nieuwe lp in die tijd kostte gaf ik graag uit in ruil voor deze aanwinst.

Dit was nu al één van mijn lievelingsalbums.

Er gaat niets boven het naar huis fietsen met in je hand een plastic tas met daarin een lp waarvan je nog geen idee hebt hoe die zal zijn. Thuis gekomen en zonder eerst de fiets op te ruimen, snelde ik naar de platenspeler. ‘Be-Bop-a-Lula; dat begon goed. Lennon’s snijdende stem bleek gemaakt voor dit soort muziek. Het jaren vijftig sfeertje van het arrangement (de gave pianopartij met een net niet standaard patroontje) en de gave gitaarsoli, dit album was elke cent waard. ‘Stand By Me’ had ook z’n charmes, maar echt verkocht was ik na ‘Rip it Up/ Ready Teddy. Wat een energie en wat een vondst om zoveel energie te genereren met gedurende grote delen relatief weinig instrumenten. Dit was nu al één van mijn lievelingsalbums.

De euforie hield stand tot de eerste paar maten van ‘You Can’t Catch Me’. Hoe kon dat nu? Alle leven leek van het ene op het andere moment uit de plaat gezogen. Log en dik ploegde de song voort. Een kleine ‘herstart’ onderweg zorgde voor een zekere mate van verlichting, maar niet genoeg om de twijfel de kop in te drukken. Één van mijn meest favoriete albums? Dat leek opeens erg onwaarschijnlijk.

‘Ain’t That A Shame’ zorgde voor een opleving van het positieve gevoel, maar daarna ging het weer mis. ‘Do You Want to Dance’ was een twijfelgeval. Daar overheersten de positieve aspecten, maar ‘Sweet Little Sixteen’ ploegde weer voort als een Belgisch trekpaard. Kant twee ervoer ik over de gehele linie als een meer positief geheel. Bij bestudering van de hoes bleek dat ik de door Phil Spector geproduceerde songs over het algemeen minder kon waarderen dan de door Lennon geproduceerde. Het was geen één plus één is twee, maar er leek een verband tussen mijn voorkeuren en de producer, hoewel de naam Spector op dat moment niet veel meer bij me opriep dan een ‘die naam heb ik eerder gezien op de hoezen van ‘Let it Be’ en ‘Imagine’.

Kant twee begon energiek met de heerlijke ADHD-piano en scheurende blazers van ‘Slippin’ and Slidin’. Helaas viel hier, meer nog dan op kant A, op dat de productie niet heel erg dynamisch was. Er hing een soort grauwsluier over met name de songs met een prominente blazersbijdrage. Het volume moest wel wat meer open in een maar deels geslaagde poging dit te compenseren. Hierna kwam ‘Peggy Sue’ dat tot in de kleinste vezels bewees dat Lennon een grote mate van affiniteit met dit materiaal had. Na de door de piano gedragen blues-medley volgde met ‘Bony Moronie’ een  soort ‘Peggy Sue’ deel twee. Enkel ‘Just Because’ kon ik niet waarderen. Maar al met al: niet slecht; een ijzersterke opening met de eerste drie tracks van kant één en een tweede kant die over de gehele linie de moeite waard bleek.

Een mooi album dat ik zeker vaker zou beluisteren, maar ook een album dat bijna nergens zo boeiend was (in mijn puberbeleving) dat er sprake was van een absolute luisterbehoefte. Daarvoor ervoer ik het geheel toch als te éénvormig qua klank.

Nog een album met covers? Dacht het niet.

Het is niet ongebruikelijk dat de kijk op een album met het verstrijken van de tijd verandert. Albums die direct na aanschaf tot mijn lievelingsalbums behoorden werden later soms gedegradeerd tot steun voor de interessantere lp’s. Albums die ik aanvankelijk als miskoop kwalificeerde bleken een paar jaar later toppers in mijn collectie.  Mijn kijk op ‘Rock and Roll’ is echter helemaal niet veranderd. Bijna vijftig jaar na aanschaf vind ik nog exact dezelfde dingen mooi aan het album en heb ik nog steeds moeite met de songs die ik ervaar als een zwoegend voortploegend geheel. ‘Rock and Roll’ beweegt zich in het grijze gebied tussen stijlgetrouwheid en herinterpretatie. Het is in zekere zin een kopie van jaren vijftig albums, maar tevens een jaren zeventig herinterpretatie van een jaren vijftig album.

Mijn houding t.o.v. dit album zorgde ervoor dat ik, toen ik eind 1999 ‘Run Devil Run’ (de cd) ergens in een bak zag staan, geen enkele behoefte voelde dit album te kopen. Nog een album met covers? Dacht het niet. De dvd ‘The McCartney Years’ bracht me op andere gedachten. Hierop stonden nl. ook de videoclips van ‘Brown Eyed Handsome Man’ en ‘No Other Baby’. Twee songs en ik was om. Ik moest en zou dat album hebben. Eerst de cd, jaren later ook de lp en de singles-box in jaren vijftig stijl.

Met name het singles-koffertje maakt het verschil in aanpak tussen John en Paul duidelijk. Het koffertje zelf, de hoesjes en labels van de singles, alles zou echt uit de jaren vijftig kunnen komen. Die aandacht voor detail vind je ook in de muziek terug. Zo is b.v. het stereobeeld af en toe sterk rechts- links georiënteerd. Het doet denken aan het vroege stereo van de jaren zestig (de beide solo’s van ‘Blue Jean Bop’ b.v. waarbij de eerste hard links klinkt en de tweede uiterst rechts. Gelukkig wat het totaalplaatje betreft niet in die mate dat je geconfronteerd wordt met de negatieve aspecten van de eerste periode van stereo, maar genoeg om hier en daar een herinnering op te roepen.

De reverb is prachtig archaïsch en gevarieerd. Neem b.v. de zang van ‘Blue Jean Bop’ zwemmend in precies de juiste hoeveelheid galm met daarnaast de twee prachtig contrasterende solo’s en de tegen het eind door het klankbeeld zwevende gitaarakkoorden. Na het zuchtje van Paul (een vage herinnering aan de manier waarop The Beatles de solo’s uit de eerste periode inleidden) voor de eerste solo van ‘Jean’ was ik verkocht! Lennon doet overigens iets vergelijkbaars o.a. richting het outtro van ‘Peggy Sue’. Die keelklank is ook te gek.

Daarnaast zijn de solo’s op ‘Run’ allemaal ongelooflijk stijlgetrouw. Er is niet veel kennis voor nodig om te weten wie hier en daar ‘model heeft gestaan’ voor een solo. Zo krijgt Scotty Moore b.v. een klein eerbetoon in een solo (althans zo ervaar ik dat). Het grappige van de solo’s is dat ze allemaal nieuw en interessant zijn, maar daarnaast ook zo ongelooflijk stijlgetrouw dat je constant zit te luisteren met een gevoel van ‘maar natuurlijk gaat het zus of zo’. De variatie is ook perfect. De ene solo is ‘all over the place’ een ander vreet zich vast in een motief en laat de begeleiding het werk doen. De ene solo komt naadloos voort uit wat er al is, een andere duikt onverwacht ergens op in het stereobeeld met een schreeuw om aandacht.

Om nog even terug te komen op de prachtige reverb-keuzes; zoals gezegd begint dat al met de perfect ruimtelijke galm rond de stem van Paul bij ‘Blue Jean Bop’, maar er is ook de ‘echoput’ van dat wat destijds echt teveel was op de vroegere Beatles-releases in Amerika en wat het bijproduct was van het fake-stereo dat een tijdje werd toegepast (jaren 70 geloof ik) op heruitgaven van de oudste songs van Elvis Presley. Op ‘Run Devil Run’ mag deze over the top galm ‘Shake a Hand’ opleuken. Daar staat dan weer tegenover dat de kitsch van ‘Coquette’ totaal droog is opgenomen. En kitsch hier met een knipoog, want dat is voor mij ook één van de boeiende aspecten van dit album: de jaren 50 clichés vliegen je om de oren. Alleen dat maakt al vrolijk.

McCartney is een meester in het schrijven van songs in eender welke stijl.

Vocaal is McCartney in topvorm. Nergens gaat de voet van het gas. Zijn veelzijdigheid komt ook tot uiting in de geweldige variatie in timing. Vooral bij de meer bekende songs lijkt me dat lastig; in stijl blijven maar niet de overbekende paden bewandelen. In mijn beleving heeft McCartney altijd meer willen variëren in hoe hij een vocale lijn aanpakt, dan Lennon dat deed. Outtakes van ‘Pepper’ en meerdere scenes in de ‘Get Back’ docu lijken dat te staven. De voorbeelden zijn legio waar Paul John vertelt hoe een lijn misschien beter te timen.

McCartney is een meester in het schrijven van songs in eender welke stijl. Op ‘Kisses on the Bottom’ klinken zijn composities echt als tijdgenoten van de covers uit de jonge jaren van zijn  vader. Op ‘Run Devil Run’ staan ook drie eigen composities in stijl. Ze misstaan alles behalve. In tegendeel.

De muziek uit de eerste jaren van de popmuziek, de Rock and Roll wordt gekenmerkt door een ongelooflijke energie. De muziek van jeugd die zich wil bevrijden van het juk van ouders. Tomeloze energie verklankt in een swingende lichtheid.

Het album van Lennon slaagt er mijns inziens in veel van die aspecten over te brengen, maar met enige regelmaat verliest het album door de gemaakte keuzes veel van die energie en lichtheid.

Het album van McCartney daarentegen is ongelooflijk energiek verklankt in een veelheid aan arrangementen en songstijlen. Een veelkleurig album. Het overbekende staat naast het wat minder bekende en ook de kitsch komt aan bod in ‘Coquette’ en ‘Lonesome Town’. Zelfs humor wordt niet vergeten met ‘Movie Magg’.

De tokkelende gitaar van laatst genoemde song, maar vooral de Country and Western snikjes in McCartneys stem zijn geweldig. Een absurdistische tekst krijgt een humoristische verklanking.

Lennon had zakelijke redenen voor het uitbrengen van ‘Rock and Roll’. McCartney wilde altijd al een album met Rock en Roll covers uitbrengen, maar telkens weer was iemand hem voor. Op het moment dat het album verschijnt zijn de reacties ongelooflijk positief. Daarnaast is er (vooral) onder fans ook het vaak gehoorde: volgende keer toch maar weer een album met enkel eigen werk. McCartney moet scheppen, niet herscheppen….of zoiets.

Het grappige is dat met het verstrijken van de tijd, terugkijkend naar alles wat inmiddels deel uitmaakt van zijn oeuvre, dit soort albums (‘Devil’ en ‘Kisses on the Bottom’) de meer buiten de standaard vallende juwelen in de ketting zijn geworden. Ik beluister ‘Devil’ veel minder vaak dan de albums met origineel werk (of zelfs ‘Kisses’), maar het is zo fijn dat dit eerbetoon aan de muziek uit zijn jeugd, de muziek die hem mede gevormd heeft, tussen al zijn andere albums (be)staat!

– Ton Steintjes –